Ludwig Wittgenstein (1889-1951)
Ludwig Wittgenstein | |
Externe links | |
Geo Info | |
Terug naar Filosofie
De zeven basisuitspraken zijn:
- De wereld is alles wat het geval is.
- Wat het geval is (een feit) is het bestaan van standen van zaken.
- Het logische beeld van de feiten is de gedachte.
- De gedachte is een betekenisvolle zin.
- De zin is een waarheidsfunctie van elementaire zinnen.
- De algemene vorm van een waarheidsfunctie is: . Dit is de algemene vorm van een zin.
- Waar men niet over spreken kan, daarover moet men zwijgen.
De stellingen van het boek vormen geen deductief systeem en ze hoeven niet in een bepaalde volgorde te worden gelezen.
Relatie taal en werkelijkheid
Volgens Wittgenstein kan over ethiek en waarden logischerwijze helemaal niets gezegd worden (stelling 7). De reden hiervoor is, volgens Wittgenstein, dat men in de taal niets kan uitdrukken dat niet 'in de wereld' is. Ethiek is transcendentaal en laat zich dus niet 'uitspreken' (Zie stelling 6.4 en verder). Wittgenstein wordt vaak verkeerd begrepen, alsof hij ethiek niet belangrijk zou vinden. Het tegendeel is echter waar.[1]
Negatieve conclusie
De bijzonder compacte stijl van de Tractatus maakt het werk moeilijk leesbaar. Wittgenstein zelf placht te zeggen dat 'wie de Tractatus had gelezen en het ook begrepen had, eigenlijk ook meteen verklaarde dat de proposities erin overbodig en zinloos waren geworden'. Hij vergeleek het lezen van de Tractatus met het weggooien van een ladder na hem beklommen te hebben. Voor Wittgenstein was het belangrijkste deel van het boek de negatieve conclusie over filosofie zelf: alle beweringen over ethiek, de zin van het leven, alle proposities van de logica, en eigenlijk alle proposities van de Tractatus zelf waren strikt genomen zinloos. De enige betekenisvolle proposities ware die van de natuurwetenschappen, maar die vertelden dan weer weinig over wat werkelijk belangrijk was in een mensenleven, het 'mystieke'. De invloed van Schopenhauer schijnt hier duidelijk door.
Gebruiktheorie
- ‘filosofische problemen ontstaan als de taal op vakantie gaat’ -> niet oplossen door theorievorming, maar ‘therapie’
- kritiek op vroege werk: simplificatie en essentialisme -> taalspel (familiegelijkenis)
- afbeeldingstheorie onjuist: ostensiviteit vooronderstelt taalspel ‘benoemen’
- hoe kennen we betekenis toe? -> taal is geen mentaal proces maar een vermogen
- taal is als een gereedschapskist: pragmatisme
- taal is normatief: regels ≠calculus (taalgemeenschap en gewoonten)
- is waarheid een kwestie van afspraak?-> levensvormen: cultureel referentiekader
- privé taal argument: voorbeeld: pijn (contra Descartes & co)
- bestaat de buitenwereld? -> taalmisbruik
- is de gebruikstheorie bevredigend? ->gebruik versus betekenis (taalacten)
- wat is de relatie tussen taal en werkelijkheid?
- is Wittgenstein een relativist[2]?
Bronnen, noten en/of referenties: |
|